Het begrip hoek: definitie, benamingen en meten van een hoek
[Terug naar overzicht hoofdstuk] [Oefening 1] [Oefening 2] [Oefening 3]
> Definitie, benamingen en notaties i.v.m. hoeken
Twee halfrechten met eenzelfde grenspunt bepalen een hoek. Zo bepalen de halfrechten [OA en [OB de hoek Ô in onderstaand voorbeeld (blauw). Soms worden hoeken ook met een Griekse letter voorgesteld (alfa, bèta, gamma,...)
De halfrechten [OA en [OB worden ook wel de benen van de hoek Ô genoemd. Omdat het punt O het gemeenschappelijke beginpunt is van [OA en [OB, wordt O zelf het hoekpunt genoemd.
> Meten van een hoek
Een hoek meten is deze hoek vergelijken met een gepaste hoekeenheid en het resultaat uitdrukken met een getal. Dit resultaat wordt de hoekgrootte genoemd. Het getal dat aangeeft hoe dikwijls een gegeven hoek de hoekeenheid bevat, is het maatgetal van de hoekgrootte, of nog, het maatgetal van de hoek.
Om een hoek te meten, maken we gebruik van een graadboog. Soms bevindt deze zich op een geodriehoek.
- Leg de geodriehoek op het hoekpunt A zodat 0 samenvalt met het hoekpunt én zo dat de langste zijde van de geodriehoek op een been van de hoek ligt
- Volg vanaf dit been de getallen 10,20,30,...tot bij het andere been en lees het getal af waar het tweede been de graadboog snijdt.
- Onderstaande hoek meet bijvoorbeeld 48°
> Soorten hoeken